De Sneeuwkoningin
Een vreemd verhaal. Ook omdat het niet vaak in de traditionele sprookjesboeken vermeld wordt. Het staat bv in Het grote sprookjesboek uit 1971. Het is niet duidelijk wie de illustrator is.
Het woord dat Kai moest leggen? "Eeuwigheid". Dat dat misschien op de liefde en vrijheid slaat zou ik kunnen begrijpen. Maar een opdracht van de machtige sneeuwkoningin aan een sterveling, een jongen bovendien?
En onder Illustraties, bij José Luis Macias S. is de Sneeuwkoningin ook te vinden.
Het verhaal:
Kai en Gerda (Kay en Kertu - kertoe) waren twee kinderen die in een bovenwoning naast elkaar woonden. Ze hadden contact met elkaar via het dakterras waar ze de mooiste bloemen neer hadden gezet. En toen gebeurde het: de duivel had een spiegel gemaakt die ieder het tegenovergestelde liet zien. Dus als een lief meisje erin keek, zag ze een slecht, naar kind. Al het goede verschrompelde tot niets terwijl het slechte er beter uitkwam. De duivel wilde de spiegel naar de hemel brengen om de engelen aan het schrikken te maken, maar liet hem onderweg vallen. De spiegel barstte in duizend stukken uiteen en kwam op de aarde terecht.
Mensen die een stukje in hun oog kregen, konden niets moois meer zien en diegene die een splinter in hun hart kregen, werden door en door slecht. Kai kreeg zowel een glassplinter in zijn ogen als in zijn hart. Hij vernielde de bloementuin en trok alleen nog maar op met andere kinderen, tot groot verdriet van Gerda.
In de winter verschenen ijsbloemen op de ruiten en Kai vond ze veel mooier dan de echte, die hij en Gerda zo zorgvuldig in hun daktuintje hadden verzorgd.
Op een dag wilde Kai sleetje rijden en bond daarom zijn slee aan de ar van een nieuwkomer: het was een vrouw, zo mooi, zo rijzig, dat het de sneeuwkoningin wel móest zijn. Zittend in een witte bontmantel, haar witte haren wapperend in de ijzige wind. De sneeuwkoningin keek toe hoe Kai zijn sleetje vastknoopte aan de hare en als vanzelf gleed de arreslee weg. Steeds sneller en sneller, totdat het zo hard ging dat niemand Kai meer kon zien, ook Gerda niet. Op de ijzige velden buiten het dorp verhief de slee zich in de lucht en de sneeuwkoningin trok Kai naast zich in haar slee. Ze gaf hem een kus waardoor Kai niets meer van de kou voelde. Na nog een ijskoude kus was hij kleine Gerda vergeten.
Gerda miste haar vriend en ging op zoek. Niemand wist waar hij was. Toen zong Gerda voor de bloemen en de vogels en vroeg of Kai bij hen was. Maar de bloemen hadden Kai in hun ondergrondse rijk niet gezien.
Toen besloot ze de rivier haar nieuwe rode schoentjes te geven als hij haar kon vertellen of Kai verdronken was. Maar de rivier golfde de schoentjes terug.
Gerda ging in een bootje zitten en liet zich wegdrijven, op het ritme van de golven van de rivier. Zo kwam ze langs een prachtige bloementuin waar de boot strandde. Het was de tuin van een bloemenvrouwtje. Zij nam Gerda in huis en gaf haar te eten en nieuwe kleren.
Door de geuren van de bloemen vergat Gerda Kai, want het vrouwtje was een tovenares, gelukkig wel een goede. Ze wilde Gerda bij zich houden, net als alle andere meisjes die ze in haar prachtige bloementuin had omgetoverd tot bloemen. De bloemen waarschuwden haar echter, en Gerda herinnerde zich haar zoektocht naar Kai en vluchtte weg. Maar ze vond Kai nergens en de herfst was in aantocht. Zelfs wanneer het winter werd bleef Gerda zoeken. Op een dag hipte een grote kraai voor haar voeten en toen Gerda vroeg of hij Kai gezien had, zei hij ja. Kai was getrouwd met de prinses die hier in het paleis woonde.
De kraai beloofde Gerda te helpen en haar naar de kamer van de prinses te brengen om te zien of het echt Kai was die daar sliep. Voorzichtig liep Gerda op de afgesproken tijd met de kraai het paleis binnen en kwam ongezien bij de slaapkamer aan. Maar het was niet Kai die daar in een schitterend bed lag. Van wanhoop moest Gerda huilen, daarbij de prinses en de prins wekkend. Zij hoorden het verhaal van Gerda aan en besloten het meisje te helpen. Gerda kreeg een mofje en warme kleren en de gouden koets van de prinses zou haar op weg helpen.
In een groot donker bos werd de koets echter overvallen door rovers en Gerda werd meegenomen naar het rovershol. De roverhoofdvrouw wilde haar opeten, maar werd tegengehouden door haar dochter, het roversmeisje dat Gerda voor zichzelf wilde houden. Koerende duiven vertelden Gerda en het roversmeisje dat Kai door de sneeuwkoningin was meegenomen, op weg naar haar zomerverblijf in Lapland. Het roversmeisje hielp Gerda en gaf haar eten voor onderweg mee en een rendier dat Lapland kende. Gerda moest aan de Lappenvrouw vragen waar het paleis van de sneeuwkoningin zich bevond. Ze kwamen aan bij de Lappenvrouw, die hen vertelde dat ze naar Finmarken moesten reizen omdat daar het winterverblijf was.
Ze schreef iets op een gedroogde vis en gaf dat aan Gerda om mee te nemen voor de Finnenvrouw. Na een barre tocht, waarin het steeds kouder werd, kwamen ze in Finmarken aan en de Finnenvrouw las het bericht van de Lappenvrouw. Daarop zei ze dat de tuin van het paleis vlakbij was, maar het rendier moest haar bij de poort afzetten, hij mocht niet mee naar binnen.
Het rendier vroeg of Gerda niet een toverdrank mee kon krijgen om de sneeuwkoningin te overwinnen, maar de Finnenvrouw lachtte erom en zei dat Gerda de krachtigste toverdrank aller tijden bezat: liefde. Ze vertelde ook dat Kais hart al bijna in een ijsklomp was veranderd en dat de sneeuwkoningin hem dan voorgoed in haar macht kreeg. Gerda moest snel zijn als ze Kai nog wilde redden. Het rendier zette haar voor het winterpaleis af.
Gerda vond Kai zittend in een enorme zaal, bij de ijsfiguren die het woord 'eeuwigheid' moesten vormen. De sneeuwkoningin had hem beloofd dat als hij de puzzel kon oplossen, hij meester van de wereld zou zijn en ook nog een paar nieuwe schaatsen kreeg. Gerda probeerde Kai weg te trekken van de puzzel, maar Kai zag haar niet eens staan. Hij had immers de splinter van de duivelse spiegel nog steeds in zijn oog en hart. Gerda begon te huilen en haar tranen vielen op zijn borst en ontdooiden zijn hart. Nu herkende hij Gerda en ook Kai moest huilen van blijdschap, daarmee het splintertje uit zijn ogen wassend. De puzzelstukken vielen om en vormdn het woord eeuwigheid wat Kai de vrijheid gaf. Ze renden weg, naar het rendier dat hen opving en meenam, terug naar de Finnenvrouw die hen de weg naar de Lappenvrouw wees. De Lappenvrouw kleedde hen warm aan en toen reden ze op de rug van het rendier terug naar hun huis. Ondertussen was het zomer geworden en de bloemen bloeiden, als een welkomstgeschenk voor de twee kinderen.
Nog enkele andere plaatjes.
In voorbereiding: De Sneeuwkoningin van Rie Cramer